31 oktober 2010

Zeegedichten: nieuwe voorstelling van John Giskes

Van 15 t/m 17 oktober hield John Giskes in theater 't Kapelletje in Rotterdam een eenakter met als thema zeegedichten. Ook de muziek was van John.
MENS EN ZEE

Jij zult de zee beminnen, vrije mens, altijd!
De zee, je spiegelbeeld, je ziel zul jij aanschouwen
in de baren die zich eindeloos uit haar ontvouwen;
je geest, een afgrond, bergt niet minder bitterheid.

Te vallen aan de borst van jouw beeld schept behagen;
met oog en arm omhels je het; soms word je hart
nog afgeleid van het geraas van eigen smart,
bij het aanhoren van dit woest ontembaar klagen.


Gij beiden zijt vol duister en gering bespraakt:
o mens, geen heeft in u diepten kunnen meten;
o zee, en niemand komt uw rijkdom ooit te weten,
angstvallig zoals over uw geheim gij waakt!

Inmiddels zijn er eeuwen zonder tal verleden
sinds gij met deernis noch berouw elkaar bevecht,
zozeer zijt gij aan bloedbad en aan dood gehecht,
o strijders zonder rust, o broeders zonder vrede!


L'homme et la mer van Charles Baudelaire
ZEEGEDICHTEN

De diepte leek te kermen van wie scheep

eens gingen uit dit land op winst en buit,

en die ook keerden, zilver en stapels fruit

van de Antillen voerend in de prijzen

op sleeptouw, vissers zagen 't bootsvolk wijzen

naar toren op de kust, wanneer ze langs

hun boorden varend, den oranje glans

van appels en citroenen zagen en de kleur

van goud en zilver, en den zoeten geur

roken, die uit open poorten sloeg.

Maar als de nacht kwam en haar wolken droeg,

de zware kussen die haar leger zijn,

waarin ze lui slaapt – dan zag ze lijn

breken en 't stranden van het rijke schip.

Ruw klonk het lachen van haar donkre lip.

Die leken nu te kermen: tussen goud

lagen gelaten onder water, oud,

doodsbleek en doodzwart, van lippen vlood

een flauwe geroep als van mannen in nood,

en wiegd' in 't water. Dat was schrikkelijk.

Maar Mei was doof van slapen, liet geen blik

van hare lichte ogen glippen, was

een nachtelijke bloem in veel zwaar gras:

zij lag drinkend den slaap, zonder gerucht

blies ze haar adem in de koele lucht.

Lang klom dat akelig gehuil alleen

uit zee, het leek druppelend geween

dat in bossen herfst maakt, en de wind

een schouw door in een kamer, waar een kind

probeert te slapen. Maar het voelt geween

ook in zichzelf en slaapt niet, zo alleen

liep dat geluid de zee rond, nu eens hoog,

hoog in het donker, waar de wind bewoog

angstig de wolkenzomen, en dan heel laag

waar tussen dommelende golven traag

walvissen zwommen op hun logge romp.

Dan klonk het als geroep van een roerdomp

te middernacht, die schreeuwt uit het moeras,

zodat de reiziger in het bosgras

dat langs den grijzen straatweg groeit, blijft staan,

onder de bladerschaduw; in de maan

gaat hij dan verder vol verwondering.


Uit De Mei van Herman Gorter